Levent
k Stoa maank t gres
en kiek umhoog laans roege stele
van n laankbainege hondebloume
Deur t gruin zai k t schaarpe geel
tegen haarde blaauwe löcht
en veul hoger nog
-sikkom haalfweg t heelal-
dunne nije bloaden van n lindeboom
As luddek goud plukve de bloumen
roeken t nuigende levent
pruiven de bittere melk
en poezen de poesterd
mor wozzen
stiegve noa steerns
en verlaizen de reuk
wereld is ja veul groter
den n ploksel knienevreten
En as wiede hemel bestörmd is
en wie riept, deukt en droagen
weer dele kommen
-mieghummels binve-
wordt op t lest
-bie t noadern-
grootshaid van t bestoan
genoadeg vongen
in n slicht geel bloumke
Hanne Wilzing
(2010) |
Het leven
Ik sta tussen de grassprieten
en kijk omhoog langs de ruwe steel
van een langbenige paardebloem
Door het groen zie ik het scherpe geel
tegen de harde blauwe lucht
en veel hoger nog
-bijna halfweg het heelal-
de dunne nieuwe bladen van een linde
Als kinderen plukken we de bloemen
ruiken we het wenkende leven
proeven de bittere melk
en blazen de pluizen
maar volwassen
stijgen we naar de sterren
en verliezen de reuk
De wereld is immers veel groter
dan een pluksel konijnevoer
En als de wijde hemel is bestormd is
en we gerijpt, gedeukt en gedragen
weer naar beneden komen
-mieren zijn we-
wordt aan het eind
-bij het naderen-
de grootsheid van het bestaan
genadig opgevangen
in een eenvoudig geel bloempje |